De verjaringstermijn maakt het verschil

In de rechtspraktijk van alledag worden vaak schikkingen getroffen. Het besparen van (hoge) kosten kan hierbij een rol spelen. Of het snel willen oplossen van een geschil.

De mondelinge behandeling van het geschil door de rechter kan een goed moment zijn om tot een schikking te komen. Voordeel daarvan is dat de getroffen regeling - een zogenaamde vaststellingsovereenkomst - in een proces-verbaal kan worden vastgelegd. Het is de rechter die zo’n proces-verbaal opstelt. Dat proces-verbaal heeft dezelfde kracht als een vonnis. Een voorbeeld: Partij A en partij B spreken af dat partij A aan partij B een geldsom moet betalen. De rechter legt deze afspraak vast in een proces-verbaal. Partij A houdt zich niet aan die afspraak en betaalt niet. Partij B kan het proces-verbaal ten uitvoer laten leggen als ware het een vonnis. Partij B hoeft dus niet opnieuw naar de rechter te gaan om een veroordeling van partij A tot betaling te verkrijgen.


Toch is er een belangrijk verschil tussen zo' n proces-verbaal waarin de betalingsafspraak tussen partij A en partij B is vastgelegd en een vonnis waarbij de rechter partij A tot betaling veroordeelt. Dat verschil heeft betrekking op de verjaringstermijn. Indien partij B te lang wacht met het innen van de geldsom die partij A verschuldigd is, dan verspeelt partij B het recht om dat te doen. Partij B is dan in feite zijn geld kwijt. Maar wat is te lang? De wettelijke termijn voor verjaring van een vonnis is twintig jaar. Maar geldt dat ook voor een proces-verbaal? De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor het proces-verbaal de wettelijke verjaringstermijn geldt die van toepassing is op alle overeenkomsten. En die verjaringstermijn is maar vijf jaar. Vijf jaar zijn voorbij voor je er erg in hebt. Voor afloop van de verjaringstermijn, kan de termijn overigens door de schuldeiser verlengd worden.